Ventilatie

Ventilatie

Als in een ongeventileerde ruimte een stof onder gasvorm geproduceerd (of opgenomen) wordt, zal de concentratie van deze stof stijgen (of dalen). Het ventileren van een ruimte is het uitwisselen van lucht met de omgeving met als doel de concentratie niet te laten oplopen en tot een onschadelijk niveau te beperken.

Het ventileren van een woongebouw is noodzakelijk voor de gezondheid van de mensen, maar het is ook belangrijk voor de bouwmaterialen. Sommige bouwmaterialen veroorzaken kleine hoeveelheden gas, welke zonder ventilatie schadelijk kunnen worden. In België is sinds het EPB-decreet de ventilatie aan normen onderworpen maar deze laten speling toe.

Ongecontroleerde ventilatie

Bij de meeste woningen gebeurt de ventilatie ongecontroleerd (infiltratie / ex-filtratie); het ventilatiedebiet kan niet ingesteld worden. Doordat de wind in kieren en spleten waait, ververst de lucht. Dit zorgt in vele gevallen voor overbodige ventilatie en dus ook voor overbodige warmteverliezen. Men kan dit verminderen door tijdens het bouwen aandacht te besteden aan luchtdichtheid. Meestal wordt daarvoor een dampscherm geplaatst tegen de isolatie. Men moet dan rekening houden met de vochthuishouding: als de binnenlucht kan doordringen tot in de isolatie zal deze lucht afkoelen naarmate de buitenmuur benaderd wordt, waardoor water kan condenseren, dus moet er een dampdicht scherm aan de binnenzijde geplaatst worden. Om dit makkelijker te onthouden zijn de dampremmende folies meestal rood (warm; binnenkant) en de dampopen folies blauw.

Gecontroleerde ventilatie

Bij gecontroleerde ventilatie (beademing) is het debiet instelbaar. Gecontroleerde ventilatie bestaat ofwel uit mechanische ventilatie, waarbij het debiet geregeld kan worden door een ventilator met instelbaar toerental; of uit natuurlijke ventilatie waarbij het debiet geregeld wordt door een instelbare opening in de wand. De snelheid van een ventilator kan geregeld worden door een sensor.

Het meest voorkomend zijn de sensoren die de concentratie CO2 of de relatieve vochtigheid meten, vergelijken met een ingestelde waarde en zo de ventilator aan- of uitschakelen. De regeling op basis van CO2-meting werkt beter omdat deze concentratie beter de ‘versheid’ van de lucht beoordeelt. Dit wordt een VAV (variabel volume systeem) genoemd.

Warmteverliezen

Ventileren is het uitwisselen van lucht met de omgeving maar meestal is de buitentemperatuur verschillend van de binnentemperatuur, waardoor ook een warmte-uitwisseling plaatsvindt. Meestal is de afgevoerde lucht warmer dan de aangevoerde en is ventilatie dus een warmteverlies.

Als men de luchtafvoer en -aanvoer kan laten kruisen dan kan men een (lucht-lucht) warmtewisselaar tussen deze stromen plaatsen. Deze halen rendementen hoger dan 90% waardoor het warmteverlies beperkt wordt tot 33,3 Watt. Daarbij komt wel dat meer vermogen nodig is om de lucht door de warmtewisselaar en de extra leidingen te pompen

(Spreekt men bij een warmtewisselaar over ‘rendement’ dan bedoelt men eigenlijk ‘overdrachtcoëfficiënt’ omdat men de temperatuursstijging beoordeelt en niet de vermogenoverdracht. De warmtecapaciteit van de verse en vuile lucht is licht verschillend maar dit wordt verwaarloosd; zo kan men spreken over rendementen en rekenen met vermogens).

Andere toestellen gebruiken een warmtepomp om de warmte van de ‘vuile’ lucht over te pompen naar bijvoorbeeld een boiler voor sanitair warm water